Niet in 1947 met de uitvinding van de transistor door John Bardeen, William Shockley en Walter Brattain (Nobelprijs 1956) begon het elektronicatijdperk, maar reeds in 1904 met de uitvinding van de elektronenbuis door Ambrose Fleming.
De elektronica komt voort uit de ontwikkeling van de elektrotechniek. In het begin van de twintigste eeuw worden veel proeven gedaan met elektrische toestellen. Bij experimenten met gloeilampen komt men op het idee van de elektronenbuis, vroeger vaak radiobuis genoemd.
De ontwikkeling vanaf 1947 bij ATT's Bell-lab, Fairchild en Texas Instruments van halfgeleidertechnieken opent geheel nieuwe mogelijkheden. Dit resulteert in een geheel nieuwe bedrijfstak vooral rond de Stanford en Berkeley universiteiten bij San Francisco. Ook in Europa worden de ontwikkelingen gevolgd, m.n. op het Phillips "Nat Lab".
Vanaf 1970 was het aantal transistoren op een chip (halfgeleider plaatje) al zo toegenomen dat er geheugenchips mogelijk werden en in 1971 ontwierp Federico Faggin, bij het pas door Robert Noyce en Gordon Moore opgerichte INTEL, de eerste microprocessor (MPU): de 4004. Elke anderhalve tot twee jaar resulteerden alle technologische verbeteringen in 2 keer zoveel transistoren op een chip of een 2 keer zo hoge snelheid van die chip. Dit verschijnsel noemt men de 'wet van Moore'.