Vanaf 1973 wordt, bij onderzoek naar lokale netwerken op het Xerox Spark laboratorium, "Ethernet" ontwikkeld. Later wordt het in samenwerking met Dec en Intel gepresenteerd en in 1985 als standaard IEEE 802.3 vastgelegd.
Een "Ethernet LAN", OSI-lagen 1 en 2, is gebaseerd op een Bus-bekabeling waarop de diverse nodes (parallel) zijn aangesloten. De signalering is "Manchestercode", een seriƫle zelfklokkende datastroom. Met het "CSMA/CD" protocol kunnen alle nodes met alle andere, in pakketjes van max 1000 bytes, communiceren: "Carrier Sense" = "luister of de verbinding vrij is", "Multiple Access" = "alle nodes luisteren mee", "Collision Detection" = "let op botsingen met gelijktijdige pakketjes, zo ja stop en probeer later opnieuw". Elke node bepaalt zelf aan de hand van het bestemmingsadres (MAC-adres) in het pakket of het moet worden doorgegeven of gewist. Ethernet is een relatief eenvoudig protocol maar bij hoge belasting (boven 70% van de theoretische capaciteit) ontstaat filevorming. Door een random toenemende wachttijd bij hertransmissie, blijft de communicatie stabiel en ontstaan er toch geen "spookfiles" zoals in het automobielverkeer.
De oorspronkelijke uitvoering met dikke (10BASE5) of dunne (10BASE2) coaxkabels wordt nog maar zelden toegepast. Deze is vervangen door verschillende soorten "twisted pair" Cat5(e) kabel (100BASE-TX, 1000BASE-TX) of glasvezel (1000BASE-SX).