Een besturingssysteem (Operating System, OS) is het deel van de software (programmatuur) dat zorgt voor de fysieke uitvoering van de taken die de toepassingen (APP's / programma's) aan de hardware (computer) opdragen.
De voor het grote publiek bekendste besturingssystemen zijn, in historische volgorde: UNIX, CP/M, MacOS, DOS, OS/2, Windows, Linux, iOS, Android en Chrome-OS. Al deze systemen hebben een lange geschiedenis en zijn in vele varianten en versies (updates) beschikbaar geweest, vaak ook voor verschillende computer hardware.
Vóór het midden van de 70er jaren werd de meeste software direct voor de hardware geschreven. Dit betekende dat als er maar iets veranderde aan de hardware (andere printer of beeldscherm), alle programma's aangepast moesten worden. Voor de microcontrollers, die in apparaten worden ingebouwd, is dat nog steeds zo, maar daar verandert niet gauw iets; dan heb je gewoon een nieuw product. Maar voor de meervoudig toepasbare mainframe- of minicomputers en later de PC en MAC moest een betere oplossing worden gevonden: een modulair besturingssysteem met een bedieningsprogramma (shell) met commando's en scripts om de computer mee te bedienen.
In moderne besturingssystemen, ook in smartphones en tablets, zijn de programma's (APP's) geheel gescheiden van de hardware. Een programma kan om input vragen aan het OS (input call), kan gaan slapen en wordt gewekt als er antwoord is, of kan resultaten melden aan het OS (output call) en krijgt bevestiging van de uitvoering. In de kern van het OS (de kernel) wordt de juiste "hardware-driver" aangeroepen om de taak uit te voeren. Als het OS "multitasking" of "timesharing" is, kan het "proces-controle" deel van het OS besluiten, in afwachting van de respons voorlopig een andere taak toegang tot de computer-capaciteit te geven.