De eerste ROM geheugens (Read Only Memory) werden in de fabriek grootschalig in silicium "geëtst"; minimum afname 1000 stuks of zo. Er ontstond dus al snel behoefte aan programmeerbare ROM's en in 1971 kwam Intel op de markt met de "1702", een UV-wisbare "Floating Avalance MOS, Erasable Programmable ROM" (FAMOS EPROM). Deze P-channel chip van 2Kbits (256 Byte), was zeer geschikt voor prototypes en kleine series. In 1974 kwam een snellere N-channel opvolger de "2708" (1 KByte) en natuurlijk werd de serie uitgebreid. Het kwarts venster om het UV-wissen mogelijk te maken, maakte de chip te duur voor wat grotere series en dus werden er ook eenmalig programmeerbare versies (PROM) uitgebracht, zonder venster dus. Proeven wijzen uit dat de informatie, mits correct geprogrammeerd zeker 10 à 20 jaar, enigszins afhankelijk van temperatuur en gebruik, bewaard blijft. EPROMS kunnen, afhankelijk van de technologie, honderden tot tienduizenden keren gewist en geherprogrammeerd worden.
Het uit de schakeling nemen van de EPROM voor wissen en herprogrammeren bij software of parameter updates, is onpraktisch. Een verbetering was dus het beschikbaar komen van de EEPROM (Electrically Erasable PROM), later opgevolgd door het "FLASH" geheugen. Deze laatste variant is flexibeler dan de eerdere EEPROM, doordat er in kleinere blokken kan worden gewist en de chip zelf voldoende eigen rekenkracht bezit om het beschrijven goed over de chip te verdelen, zodat de totale levensduur wordt vergroot.
FLASH wordt gebruikt in USB-sticks, SD-kaartjes en "Solid State Drives" (SSD). Ook veel microcontrollers hebben FLASH op de chip geïntegreerd, voor het programma of constante data.