Bij de bedrading van een huis of het aanpassen van de installatie moet men zich houden aan de officiële regelgeving, met name aan NEN1010. Aanpassingen aan de installatie kan men in het algemeen het beste laten uitvoeren door een erkende elektricien: deze kent de regels. In alle gevallen moet er niet gewerkt worden aan delen van de installatie die onder spanning staan: dus altijd eerst de betreffende "groep" uitschakelen en/of de bijbehorende zekering verwijderen.
In Nederland wordt elke kamer van een woning van een eigen "centraaldoos" voorzien (meestal midden in het plafond). Deze doos wordt direct met één groep uit de groepenkast via een 5/8 inch (16 mm) PVC-buis gevoed; eventueel via een andere centraaldoos (van dezelfde groep).
Vanuit de centraaldoos worden alle elektrische onderdelen via aparte buizen aangesloten. Deze buizen worden in het plafond zoveel mogelijk haaks aangelegd en in de wanden verticaal. In zo'n buis kunnen maximaal vijf 2,5 mm draden worden getrokken. In de centraaldoos worden alle blauwe draden (nul), alle bruine draden (fase) en alle geel/groene draden (randaarde) per kleur "gelast" (verbonden); alleen de zwarte draden (schakeldraden) zijn afhankelijk van de specifieke schakeling.
Elektrische huisbedrading kan 230 Volt spanning t.o.v. de aarde voeren en in sommige gevallen tot 400 Volt tussen draden onderling. LET OP: dergelijke spanning kan DODELIJK ZIJN!!!