Een Application Programming Interface (API) beschrijft de toegang tot de functies van het besturingssysteem en de meegeladen (geïnstalleerde) modules: dus de aanroep-code voor functies van het besturingssysteem (OS) en de adressen van I/O-punten.
API's worden ook gebruikt om toegang tot diensten van andere APP's, eventueel op computers elders (bv. servers) te beschrijven. Omdat verschillende talen en zeker ook verschillende besturingssystemen op andere wijze routines aanroepen, is het logisch dat er een universele beschrijvingswijze moet worden gebruikt: een "Interface Description Language (IDL)" genoemd. Bij RPC en COM en SOAP is dat doorgaans ook het geval.